HogeJacht.nl

Welkom op de website van Will Dokter

Zweetproef E (20 uur) / SchwHK-20
Het veertig uren spoor voor de Teckel

Artikel IV.E.1

DOEL
Het doel van deze proef is het vaststellen van de mate van geschiktheid van de deelnemende teckels voor de nazoek op ziek grofwild.

Artikel IV.E.2
TOELATINGSEISEN
1. Om aan deze proef te mogen deelnemen moet de teckel de aantekening Sv (zie Artikel II.A.7)
    of een overeenkomstige buitenlandse aantekening hebben behaald.

2. Voorjagers mogen niet aanwezig zijn geweest bij het leggen van sporen.


Artikel IV.E.3
KEURMEESTERS
1. De proef wordt beoordeeld door drie keurmeesters.
2. Aan één keurmeesters team mogen maximaal zes teckels ter beoordeling worden toegewezen.

Artikel IV.E.4
DE INRICHTING VAN DE PROEF
1. Het terrein:
De sporen worden gelegd in enigszins onoverzichtelijke, voldoende met schaalwild bezette percelen, bij voorkeur afwisselend terrein bestaande uit bospercelen, kaalslagen, dekkingen en bosweitjes; openbare wegen en veel belopen paden dienen zo mogelijk te worden vermeden. Indien de bodem is bedekt met sneeuw mogen geen sporen worden gelegd.
2. De lengte van het spoor
De lengte van elk spoor is, inbegrepen het gestelde onder Artikel IV.E.6.2, Ongeveer 1000 meter.
3. De vorm van het spoor
Het spoor dient bij voorkeur licht gebogen te zijn en dient enigszins slingerend te verlopen. 

Haken, wondbedden en verwijspunten
4.In het spoor moeten drie rechthoekige haken, drie wondbedden en zes verwijspunten voorkomen. De wondbedden dienen te zijn aangebracht op de plaatsen van de haken.

5. Zweet
Per 100 meter spoor wordt ongeveer 25 ml zweet van schaalwild gebruikt. Het zweet dient voor alle sporen van dezelfde wildsoort te zijn. Uitgezonderd kleine hoeveelheden keukenzout is geen enkele toevoeging aan het zweet toegestaan. Indien zweet wordt gebruikt dat ingevroren is geweest dient dit vóór het leggen van de sporen volledig ontdooid te zijn.
6. Het leggen van het spoor
Het leggen van het spoor geschiedt door "tippen" of "sprenkelen". De wijze van sporen leggen dient voor alle sporen dezelfde te zijn. Het spoor dient vanaf de "aanschotplaats" naar "het stuk" te worden gelegd.
7. Het markeren van het spoor
De aanschotplaats wordt gemarkeerd met zweet, snijhaar en een aanschotbreuk met vluchtrichting. In de nabijheid van de aanschotplaats wordt het nummer van het spoor aangegeven. In het spoor worden wondbedden gesimuleerd door vastgetreden bodem, extra zweet en wat snijhaar. Aan het einde van het spoor wordt een stuk schaalwild neergelegd. In plaats van een stuk schaalwild mag ook een afgestroopte (ontdooide) huid van ree, hert of varken worden gebruikt. Overige markeringen van het spoor dienen zo spaarzaam mogelijk en zodanig te worden aangebracht dat zij voor voorjager en teckel geen hulpmiddel bij het volgen van het spoor zijn.
8. De onderlinge afstand tussen de sporen
Voor elke deelnemer dient een afzonderlijk spoor te worden gelegd. De onderlinge afstand tussen de verschillende sporen dient over de gehele lengte minimaal 200 meter te zijn.
9. De ouderdom van het spoor
Bij aanvang van de proef dient het spoor minimaal een gehele nacht oud te zijn.

Artikel IV.E.5
DE WERKWIJZE
1. De teckel moet worden voorgejaagd aan een ten minste zes meter lange, geheel afgedokte zweetriem met zweethalsband.
2. De keurmeesters wijzen de voorjager de aanschotplaats; van daaruit moet de combinatie voorjager – teckel geheel zelfstandig werken, met uitzondering van het gestelde onder lid 7.
3. Voorjagers mogen, naar eigen goeddunken, teruggrijpen, vooruit zoeken, afdragen of pauzes inlassen. Desgevraagd moet de voorjager de reden van zulk gedrag aan de jury melden. Veelvuldig afdragen en of lange pauzes inlassen leidt tot een lagere waardering en kan tot uitsluiting leiden.
4. Voorjagers mogen tijdens het werk aangetroffen zweet, wondbedden en andere aanknopingspunten, die hen voor een eventueel teruggrijpen belangrijk lijken, markeren. Desgevraagd moet de jury het laatst gemarkeerde punt aanwijzen.
5. De keurmeesters volgen de combinatie voorjager -teckel op een redelijke afstand, zodanig dat zij het werk goed kunnen beoordelen en dit tegelijkertijd zo min mogelijk beïnvloeden. Zij blijven volgen óók indien de teckel het spoor niet meer volgt.
6. Een teckel wordt door de keurmeesters afgeroepen indien deze over een afstand van ongeveer vijfenzeventig tot honderd meter het spoor niet heeft gevolgd of indien de hond zodanig van het spoor is afgedwaald dat van de combinatie voorjager - teckel, naar het oordeel van de keurmeesters, in redelijkheid niet meer verwacht kan worden dat zij zich zelfstandig zullen verbeteren.
7. Indien een teckel wordt afgeroepen wijst één der keurmeesters de voorjager de plaats aan waar de teckel het spoor heeft verlaten.
8. Voor teckels, die voor de derde maal worden afgeroepen, wordt de proef voortijdig beëindigd.
9. Voor combinaties, die niet binnen circa één uur en dertig minuten bij het stuk zijn, wordt de proef voortijdig beëindigd.
10. Indien een voorjager met zijn teckel aan het stuk komt en naar het oordeel van de keurmeesters de proef met goed gevolg heeft afgelegd, wordt door één van de keurmeesters aan de voorjager een breuk overhandigd.

Artikel IV.E.6
TOTVERWEISEN EN TOTVERBELLEN
1. Indien deelnemers deze proef willen afleggen met totverweisen of totverbellen, dienen zij dit voor aanvang van de proef aan de keurmeesters te melden.
2. Om het totverweisen of totverbellen te beoordelen wordt het spoor niet verlengd.
3. Na ongeveer 750 meter wordt het werk aan de riem afgebroken en wordt de teckel, op aanwijzing van de keurmeesters geslipt; daarna moet de teckel het spoor zelfstandig uitwerken tot aan het stuk; de voorjager moet op de plaats waar hij de teckel heeft geslipt achterblijven.
4. In het geval van totverweisen moet de teckel, nadat hij het stuk heeft gevonden, onmiddellijk naar de voorjager terugkeren, hem kenbaar maken dat hij het stuk heeft gevonden en hem naar het stuk brengen. Voorafgaande aan de proef moet de voorjager aan de keurmeester meedelen hoe de teckel hem kenbaar maakt dat hij het stuk heeft gevonden.
5. In het geval van totverbellen moet de teckel, nadat hij het stuk heeft gevonden, luid geven; dit luid geven mag door de voorjager niet worden aangemoedigd en moet voortduren tot de voorjager bij het stuk is aangekomen.
6. teckels, die het wild aansnijden, worden gediskwalificeerd.
7. Eén van de keurmeesters moet zich bij dit deel van de proef zodanig opstellen dat hij de teckel, die bij het stuk komt, kan observeren.

Artikel IV.E.7
DE BEOORDELING
1. Deze proef wordt gekeurd op onderdelen.
De onderdelen zijn:  • WERKWIJZE • SPOORVASTHEID • SPOORWIL
2. Aan elk onderdeel wordt een vermenigvuldigingsfactor toegekend.
3. Elk onderdeel wordt gewaardeerd met een cijfer.

De betekenis van de cijfers is:

0 = onvoldoende
1 = matig;
2 = voldoende;
3 = goed;
4 = zeer goed.

4. Bij het onderdeel "WERKWIJZE" wordt beoordeeld: de passie, intelligentie en autoriteit waarmee het spoor wordt uitgewerkt, het werktempo en de mate van samenwerking met de voorjager.
Bij het onderdeel "SPOORVASTHEID" wordt beoordeeld: de mate van zekerheid en zorgvuldigheid waarmee het spoor wordt uitgewerkt.
Bij het onderdeel "SPOORWIL" wordt beoordeeld: de mate van ijver en intentie waarmee op het spoor wordt gewerkt en in voorkomend geval het verloren spoor wordt teruggezocht.

Artikel IV.E.8
KWALIFICATIES
1. Zie A.V.R. hoofdstuk VIII.
2. Om voor een (reserve)werkkampioenschapsprijs in aanmerking te komen moet de teckel voor alle onderdelen het waarderingscijfer 4 hebben behaald.
3. Voor de overige kwalificaties wordt verwezen naar onderstaande tabel.
Onderdeel Factor Minimaal waarderingscijfer  U I ZG II G III

Werkwijze 10 4 3 2
Spoorvastheid 8 3 3 2
Spoorwil 7 3 2 2

Artikel IV.E.9
AANTEKENINGEN
Teckels , waaraan de kwalificatie "U" / "I" is toegekend verwerven de aantekening
1.       ZWEETHOND E1 = Zw E1.
2.       Teckels, waaraan de kwalificatie "ZG" / "II" is toegekend verwerven de aantekening ZWEETHOND E2 = Zw E2.
3.       Teckels, waaraan de kwalificatie "G" / "III" is toegekend verwerven de aantekening ZWEETHOND E3 = Zw E.       

        Teckels, die de proef "TOTVERBELLEN" met goed gevolg hebben afgelegd, verwerven de aantekening

4.       TOTVERBELLER = Tb. Honden, die de proef "TOTVERWEISEN" met goed gevolg hebben afgelegd verwerven de     aantekening TOTVERWEISER = Tw.

 Uitsluitend dashonden, die deze proef met goed gevolg, met of zonder totverbellen of totverweisen, hebben afgelegd verwerven, ongeacht de toekende kwalificatie, bovendien de aantekening:
SCHWEISSHUND KUNST 20 STUNDE = SchwhK.

of, indien de teckels op de dag van de proef jonger is dan 16 maanden:
SCHWEISSHUND KUNST JUGEND 20 STUNDE =
SchwhK / J.


==================================================


Zweetproef B (40 uur) SchwhK/40
Het veertig uren spoor voor de Teckel

Artikel IV.B.1
DOEL
Het doel van deze proef is het vaststellen van de mate van geschiktheid van de deelnemende honden voor de nazoek op ziek grofwild.

Artikel IV.B.2
TOELATINGSEISEN
1. Om aan deze proef te mogen deelnemen moet de hond tenminste één van de aantekeningen Zw D of Zw E
(zie Artikel IV.D.9 respectievelijk IV.E.9) of een overeenkomstige buitenlandse aantekening
hebben behaald.
2. Voorjagers mogen niet aanwezig zijn geweest bij het leggen van sporen.

Artikel IV.B.3
KEURMEESTERS
1. De proef wordt beoordeeld door drie keurmeesters.
2. Aan één keurmeestersteam mogen maximaal zes honden ter beoordeling worden toegewezen.

Artikel IV.B.4
DE INRICHTING VAN DE PROEF
1. Het terrein.
De sporen worden gelegd in enigszins onoverzichtelijke, voldoende met schaalwild bezette percelen, bij voorkeur afwisselend terrein bestaande uit bospercelen, kaalslagen, dekkingen en bosweitjes; openbare wegen en veel belopen paden dienen zo mogelijk te worden vermeden. Indien de bodem is bedekt met sneeuw mogen geen sporen worden gelegd.
2. De lengte van het spoor.
De lengte van elk spoor is, inbegrepen het gestelde onder Artikel IV.B.6.2, ongeveer 1000 meter.
3. De vorm van het spoor.
Het spoor dient bij voorkeur licht gebogen te zijn en dient enigszins slingerend te verlopen.
4. Haken, wondbedden en verwijspunten.
In het spoor moeten drie rechthoekige haken, drie wondbedden en zes verwijspunten voorkomen. De wondbedden dienen te zijn aangebracht op de plaatsen van de haken.
5. Zweet.
Per 100 meter spoor wordt ongeveer 25 ml zweet van schaalwild gebruikt. Het zweet dient voor alle sporen van dezelfde wildsoort te zijn. Uitgezonderd kleine hoeveelheden keukenzout is geen enkele toevoeging aan het zweet toegestaan. Indien zweet wordt gebruikt dat ingevroren is geweest dient dit vóór het leggen van de sporen volledig ontdooid te zijn.
6. Het leggen van het spoor.
Het leggen van het spoor geschiedt door "tippen" of "sprenkelen". De wijze van sporen leggen, dient voor alle sporen dezelfde te zijn. Het spoor dient vanaf de "aanschotplaats" naar "het stuk" te worden gelegd.
7. Het markeren van het spoor.
De aanschotplaats wordt gemarkeerd met zweet, snijhaar en een aanschotbreuk met vluchtrichting. In de nabijheid van de aanschotplaats wordt het nummer van het spoor en de datum en het tijdstip van leggen aangegeven. In het spoor worden wondbedden gesimuleerd door vastgetreden bodem, extra zweet en wat snijhaar. Aan het einde van het spoor wordt een stuk schaalwild neergelegd. In plaats van een stuk schaalwild mag ook een afgestroopte (ontdooide) huid van ree, hert of varken worden gebruikt.Overige markeringen van het spoor dienen zo spaarzaam mogelijk en zodanig te worden
aangebracht dat zij voor voorjager en hond geen hulpmiddel bij het volgen van het spoor zijn.
8. De onderlinge afstand tussen de sporen.
Voor elke deelnemer dient een afzonderlijk spoor te worden gelegd. De onderlinge afstand tussen de
verschillende sporen dient over de gehele lengte minimaal 200 meter te zijn.
9. De ouderdom van het spoor.
Bij aanvang van de proef dient het spoor minimaal veertig en maximaal vierenveertig uur oud te zijn.

Artikel IV.B.5
DE WERKWIJZE
1. De hond moet worden voorgejaagd aan een ten minste zes meter lange, geheel afgedokte zweetriem met zweethalsband.
2. De keurmeesters wijzen de voorjager de aanschotplaats; van daaruit moet de combinatie voorjager - hond geheel zelfstandig werken, met uitzondering van het gestelde onder lid 7.
3. Voorjagers mogen, naar eigen goeddunken, teruggrijpen, vooruitzoeken, afdragen of pauzes inlassen. Desgevraagd moet de voorjager de reden van zulk gedrag aan de jury melden. Veelvuldig afdragen en of lange pauzes inlassen leidt tot een lagere waardering en kan tot uitsluiting leiden.
4. Voorjagers mogen tijdens het werk aangetroffen zweet, wondbedden en andere aanknopingspunten, die hen voor een eventueel teruggrijpen belangrijk lijken, markeren. Desgevraagd moet de jury het laatst gemarkeerde punt aanwijzen.
5. De keurmeesters volgen de combinatie voorjager - hond op een redelijke afstand, zodanig dat zij het werk goed kunnen beoordelen en dit tegelijkertijd zo min mogelijk beïnvloeden. Zij blijven volgen óók indien de hond het spoor niet meer volgt.
6. Een hond wordt door de keurmeesters afgeroepen indien deze over een afstand van ongeveer vijfenzeventig tot honderd meter het spoor niet heeft gevolgd of indien de hond zodanig van het spoor is afgedwaald dat van de combinatie voorjager - hond, naar het oordeel van de keurmeesters, in redelijkheid niet meer verwacht kan worden dat zij zich zelfstandig zullen verbeteren.
7. Indien een hond wordt afgeroepen wijst één der keurmeesters de voorjager de plaats aan waar de hond het spoor heeft verlaten.
8. Voor honden, die voor de derde maal worden afgeroepen, wordt de proef voortijdig beëindigd.
9. Voor combinaties, die niet binnen circa één uur en dertig minuten bij het stuk zijn, wordt de proef voortijdig beëindigd.
10. Indien een voorjager met zijn hond aan het stuk komt en naar het oordeel van de keurmeesters de
proef met goed gevolg heeft afgelegd, wordt door één van de keurmeesters aan de voorjager een breuk overhandigd.

Artikel IV.B.6
TOTVERWEISEN EN TOTVERBELLEN
1. Indien deelnemers deze proef willen afleggen met totverweisen of totverbellen, dienen zij dit voor aanvang van de proef aan de keurmeesters te melden.
2. Om het totverweisen of totverbellen te beoordelen wordt het spoor niet verlengd.
3. Na ongeveer 750 meter wordt het werk aan de riem afgebroken en wordt de hond, op aanwijzing van de keurmeesters geslipt; daarna moet de hond het spoor zelfstandig uitwerken tot aan het stuk; de voorjager moet op de plaats waar hij de hond heeft geslipt achterblijven.
4. In het geval van totverweisen, moet de hond, nadat hij het stuk heeft gevonden, onmiddellijk naar de voorjager terugkeren, hem kenbaar maken dat hij het stuk heeft gevonden en hem naar het stuk brengen. Voorafgaande aan de proef moet de voorjager aan de keurmeester meedelen hoe de hond hem kenbaar maakt dat hij het stuk heeft gevonden.
5. In het geval van totverbellen, moet de hond, nadat hij het stuk heeft gevonden, luid geven; dit luid geven mag door de voorjager niet worden aangemoedigd en moet voortduren tot de voorjager bij het stuk is aangekomen.
6. Honden, die het wild aansnijden, worden gediskwalificeerd.
7. Eén van de keurmeesters moet zich bij dit deel van de proef zodanig opstellen dat hij de hond, die bij het stuk komt, kan observeren.

Artikel IV.B.7
DE BEOORDELING
1. Deze proef wordt gekeurd op onderdelen.
De onderdelen zijn: • WERKWIJZE • SPOORVASTHEID • SPOORWIL
2. Aan elk onderdeel wordt een vermenigvuldigingsfactor toegekend.
3. Elk onderdeel wordt gewaardeerd met een cijfer.
De betekenis van de cijfers is:
0 = onvoldoende;
1 = matig;
2 = voldoende;
3 = goed;
4 = zeer goed.

4. Bij het onderdeel "WERKWIJZE" wordt beoordeeld: de passie, intelligentie en autoriteit waarmee het spoor wordt uitgewerkt, het werktempo en de mate van samenwerking met de voorjager
Bij het onderdeel "SPOORVASTHEID" wordt beoordeeld: de mate van zekerheid en zorgvuldigheid waarmee het spoor wordt uitgewerkt.
Bij het onderdeel "SPOORWIL" wordt beoordeeld: de mate van ijver en intentie waarmee op het spoor wordt gewerkt en in voorkomend geval het verloren spoor wordt teruggezocht.

Artikel IV.B.8
KWALIFICATIES
1. Zie A.V.R. hoofdstuk VIII.
2. Om voor een (reserve)werkkampioenschapsprijs in aanmerking te komen moet de hond voor alle onderdelen het waarderingscijfer 4 hebben behaald.
3. Voor de overige kwalificaties wordt verwezen naar onderstaande tabel.
Onderdeel Factor Minimaal waarderingscijfer U I ZG II G III

Werkwijze 10 4 3 2
Spoorvastheid 8 3 3 2
Spoorwil 7 3 2 2

Artikel IV.B.9
AANTEKENINGEN
1. Honden, waaraan de kwalificatie "U" / "I" is toegekend verwerven de aantekening
ZWEETHOND B1 =
Zw B1.
Honden, waaraan de kwalificatie "ZG" / "II" is toegekend verwerven de aantekening
ZWEETHOND B2 =
Zw B2.
Honden, waaraan de kwalificatie "G" / "III" is toegekend verwerven de aantekening
ZWEETHOND B3 = Zw
B3.
2. Honden, die de proef "TOTVERBELLEN" met goed gevolg hebben afgelegd, verwerven de aantekening
TOTVERBELLER = Tb.
Honden, die de proef "TOTVERWEISEN" met goed gevolg
hebben afgelegd verwerven de aantekening
TOTVERWEISER = Tw

3. Uitsluitend dashonden, die deze proef met goed gevolg, met of zonder totverbellen of totverweisen, hebben afgelegd verwerven, ongeacht de toekende kwalificatie, bovendien de aantekening:
SCHWEISSHUND KUNST 40 STUNDE = SchwhK / 40.
of, indien de hond op de dag van de proef
jonger is dan 16 maanden:
SCHWEISSHUND KUNST JUGEND 40 STUNDE = SchwhK / J / 40.